Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [24]Zij rukken het weesje [25]van de borst, en [26][dat] over den arme is, nemen zij te pand. 24. Te weten, de goddelozen. 25. Te weten, om de moeder tot hun slaafs werk voort te jagen; of om het weesken tot een slaaf te maken, en daarna zelf te gebruiken of daarvoor te verkopen. 26. Dat is, zijn kleding of zijn deksel.